Nadat onze drie nieuwe leden zijn welkom geheten geeft Erwin nog even een korte toelichting op de jaarwedstrijd met als Thema ‘Mens in Beeld' subthema ‘Moeder en dochter’. Zoals het thema aangeeft gaat het echt om mensen. Dus geen mama eend met lief kuikentje. Verder mag alles wat met het thema te maken heeft gebruikt worden. Als er maar een moeder en dochter aanwezig zijn. En niet onbelangrijk, Erwin en Marja moeten het ook nog geloven. Alles wat niet voldoet aan het thema wordt onmiddellijk gediskwalificeerd. Marianne haakt hier nog even op in en vermeldt dat we met z'n allen hebben besloten het reglement dat Erwin heeft gemaild volledig over te nemen. Afwijkende foto's dingen niet mee naar de prijs. 


Dan nu : BACK TO BASICS 1
Eerst even een korte uitleg van de instellingen van de camera.
A kiest automatisch de belichting hier valt niet in te grijpen
P Volautomatisch op basis van middengrijs (zie hoofdstuk middengrijs).
T (TV)Sluitertijd
A (AV)Diafragma
M Manual (handmatig)

Er zijn drie instelling die van belang zijn bij een goede belichting.
1. Sluitertijd
2. Diafragma
3. Brandpuntsafstand (Perspectief)

Erwin geeft aan geen tijd te hebben om het nu over de Sluitertijd te hebben maar ik heb besloten er toch wat informatie over te geven. Het is tenslotte wel handig voor de nieuwe leden dat zij ook op de hoogte zijn wat dat is en hoe het werkt. Tevens sluit het leuk aan bij de opdracht die wij allemaal van Walter in de mailbox hebben ontvangen.

Sluitertijd ofwel Belichtingstijd (TV)
De belichtingstijd of sluitertijd is een term uit de fotografie. Het is de tijdsduur die beschrijft hoelang een lichtgevoelige plaat of ander lichtgevoelig element wordt blootgesteld aan het licht.
De belichtingstijd op een fotocamera is vaak instelbaar (automatisch of handmatig) over een groot gebied (bijvoorbeeld van 1/2000 tot 2 seconden) duurdere camera's hebben een groter bereik, om grote verschillen in lichtintensiteit aan te kunnen. De belichting is instelbaar in stops waarbij elke stop dubbel zoveel licht doorlaat. Bij een te lange belichtingstijd treedt overbelichting op van de foto.
Bij een te korte belichtingstijd wordt de foto onderbelicht en blijft dan te wit.
De juiste belichtingstijd wordt bepaald in combinatie met de grootte van het diafragma en de lichtgevoeligheid van de film. Bij een kleiner diafragma (aangegeven met een groter getal), hoort een langere belichtingstijd. Bij een grotere gevoeligheid van de film (aangegeven in ISO) hoort een kortere belichtingstijd.
Tegenwoordig zijn verreweg de meeste camera's voor gebruik door het grote publiek automatisch, zodat men zich geen zorgen hoeft te maken over de juiste belichting. Alleen is dit niet altijd wat wij willen. Daarom is het handig om voor speciale effecten met de belichtingstijd te spelen of ter correctie voor wanneer het onderwerp afwijkt van de gemiddelde 18% grijswaarde (komen we later op terug).
TV is meestal instelbaar met het wieltje op de camera omhoog of omlaag te brengen.
Diafragma (AV)
Het diafragma is een (meestal ronde of veelhoekige) opening in de lichtbaan van een lens of objectief die een bepaalde hoeveelheid licht door kan laten of tegenhouden. Het midden van het diafragma valt samen met de optische as van de binnenvallende lichtbundel in het instrument of objectief.
Veel fototoestellen hebben een verstelbaar diafragma waardoor de hoeveelheid invallend licht kan worden veranderd. Belichting kan verder worden beïnvloed door het wijzigen van de belichtingstijd met behulp van de sluiter.
Bij een kleiner diafragma wordt de hoeveelheid doorgelaten licht kleiner, komen optische fouten van het objectief minder tot uiting en neemt de scherptediepte toe. Met de langere belichtingstijd neemt echter ook de kans op bewegingsonscherpte toe.
Het diafragma van een objectief bestaat meestal uit een aantal metalen plaatjes (lamellen) die samen een cirkelvormige opening vormen (hoe meer lamellen hoe beter een cirkel benaderd wordt). De grootte van de opening (f-opening) kunnen we veranderen.
Ze wordt weergegeven door getallen: het F-getal.

TV

AV

1/1000

22 kleine opening

1/500

16

1/250

11

1/125

8

1/60

5,6

1/30

4

1/15

2,8 grote opening

Deze getallen geven achtereenvolgens een halvering van de hoeveelheid licht weer dat doorgelaten wordt. Om de oppervlakte van een cirkel te halveren moet men de diameter met een factor 1.4 verkleinen. Dit geeft de breukgetallen 1/1 1/1.4 1/2 1/2.8 enz. waarvan meestal enkel de noemer genoteerd wordt en waarbij men zegt dat het verschil tussen f2 f2.8 f4 f5.6 f8 f11 f16 f22 f32 een stop is. Gebruikelijk voor een objectief van een fototoestel is een reeks stops tussen f1,4 en f32. Bij objectieven met automatisch diafragma werkt men met tussenstops zodat een reeks ontstaat: F1.2, F1.4, F1.6, F1.8, F2.0, F2.2, F2.5, F2.8, F3.2, F3.5, F4.0, F4.5, F5.0, F5.6, F6.3, F7.1, F8.0, F9.0, F10, F11, F13, F14, F16, F18, F20, F22, F25, F29, F32 (en groter). Het laagste getal wordt de lichtsterkte van het objectief genoemd.

Een objectief met een diafragma van f1.4 heeft een dubbele lichtsterkte dan een objectief waarbij de kleinste waarde f1.8 is en dat merkt men ook bij aankoop aan de prijs.

Scherptediepte
Scherptediepte is het verschijnsel dat een lens of objectief dat een scherp lijkende afbeelding van een voorwerp op een vlak, bijvoorbeeld een filmvlak in een camera, projecteert. Voorwerpen die dichter bij of verder weg liggen dan het voorwerp waarop scherp is gesteld, worden dan onscherp weergegeven. De scherptediepte kan worden vergroot (zodat het bereik dat scherp wordt afgebeeld zich uitbreidt) door een diafragma in te stellen dat het gebruikte lensoppervlak verkleint maar dit gaat dan ten koste van de lichtsterkte. Naast het diafragma zijn de afstand tot het scherpstelpunt en de brandpuntsafstand van de lens de factoren die de scherptediepte bepalen.
Klein Diafragma geeft kleine scherptediepte
Groot Diafragma geeft grote scherptediepte
De scherptediepte is dus het hele gebied (niet alleen op het instelpunt waarop is scherpgesteld, maar ook op gebieden ervoor en erachter). Dit gebied is overigens niet gelijkmatig 'verdeeld'; de scherpte van het gebied voor (⅓) het scherpstelvlak is kleiner dan het gebied er achter (⅔).
De scherptediepte is dus te beïnvloeden door het veranderen van het diafragma.

Scherptediepte bij Groothoeklens versus Telelens
Een groothoeklens (met een korte brandpuntsafstand) heeft een veel grotere scherptediepte dan een telelens (met een grote brandpuntsafstand), de scherptediepte is namelijk omgekeerd evenredig met het kwadraat van de brandpuntsafstand maar dat gaat alleen op bij dezelfde instelafstand en diafragma. Wanneer de instelafstand bij beide objectieven ongelijk is maar de afbeeldingsmaatstaf gelijk, dan is de scherptediepte ook gelijk. Het enige wat in deze situatie dan verandert is het perspectief.
In de fotografie wordt de scherptediepte van een foto ondermeer artistiek gebruikt. Het is niet automatisch zo dat de grootste scherptediepte ook de mooiste foto oplevert; vaak is het mooier als alleen het hoofdonderwerp van de scène goed scherp wordt afgebeeld. Ook kan een onscherpe afbeelding van voor- of achtergrond een dieptewerking geven. Afhankelijk van het gewenste effect kan de fotograaf kiezen voor een grote of geringe scherptediepte door de keuze van het objectief en het diafragma.

Grijswaarde 
Grijswaarde is de maat waarmee de lichtintensiteit voor een fotografieopname wordt gemeten. Voor digitale fotografie geldt dat de grijswaarde de gedigitaliseerde waarde van de intensiteit van een CCD-pixel is.
Een grijswaarde van 18% wordt in de fotografie gehanteerd voor het gemiddelde onderwerp; belichtingsmeters zijn altijd op deze waarde gekalibreerd. Dus wanneer de lichtwaarde van het onderwerp exact 18% grijs bedraagt, dan wordt er optimaal belicht.
Deze waarde is er natuurlijk niet willekeurig tot stand gekomen. Alle helderheden bij elkaar opgeteld en daar het gemiddelde van heet middengrijs. In de praktijk blijkt dat dit ook daadwerkelijk een gemiddelde maar wat gebeurt er nu wanneer het onderwerp duidelijk afwijkt:
• Wit hoofdonderwerp op een lichte achtergrond: de belichtingsmeter die er van uitgaat een 18% grijs onderwerp te zien 'denkt' dat het onderwerp helderder verlicht wordt dan in werkelijkheid het geval is. Hij zal dus de belichting 'afknijpen' door de sluitertijd te verhogen of het diafragma verder te sluiten. Het resultaat is dus onderbelicht. (Dus bijvoorbeeld bij sneeuw overbelichten met 1 a 2 stops).
• Zwart hoofdonderwerp op een donkere achtergrond: de belichtingsmeter die er wederom van uitgaat een 18% grijs onderwerp te zien 'denkt' dat het onderwerp donkerder verlicht wordt dan in werkelijkheid het geval is. Hij zal dus de belichting opschroeven door de sluitertijd te verlagen of het diafragma verder te openen. Het resultaat is dus overbelicht. (Dus bijvoorbeeld bij theaterfotografie onderbelichten met 1 a 2 stops).
In beide voorbeelden is een correctie op de belichting gewenst.
Een methode die kan worden gebruikt wanneer men niet de beschikking heeft over een losse lichtmeter, is een 18%-grijskaart. Deze wordt op de plaats van het onderwerp neergezet en vervolgens wordt de camera (en dus de belichting) hierop gericht in plaats van op het daadwerkelijke onderwerp. Ook nu zal de belichting volkomen correct zijn, onafhankelijk van het onderwerp. In de camera kun je nu het diafragma & sluitertijd aflezen die je vervolgens in de M stand kan aanpassen. Deze kaart is vooral handig bij bijvoorbeeld onderwerpen met ¼ licht & ¾ donkere vlakken.
Bij gebrek aan een 18%-kaart kan in geval van nood ook de palm van de hand worden gebruikt. Deze blijkt heel vaak overeen te stemmen met 18% grijs.

Tips
1. denk na over de scherptediepte, deze kan de foto wezenlijk veranderen.
2. TV & AV zijn afhankelijk van de camera te locken.
3. Maak ook een belichtingstrapje of reeksen
4. In RAW kun je veel beter nabewerken en je kunt ook het lichtmeten nog achterwege laten.

Opdracht
Erwin help me hier nog even, ik heb even niet meer door wat precies de bedoeling is.
Ga reeksen (belichtingstrapjes) maken met 5 stops, waarvan de middelste het uitgangspunt is.